Een ongelooflijke wilskracht
Ondertussen kastijdt Hennie zijn lijf dag-in-dag-uit. Al in het prille begin van zijn wielerliefde geeft hij blijk van een ongelooflijke wilskracht. Hij besluit met vier vrienden deel te nemen aan de ‘wilde’ Ronde van Wierden. Hoe ze daar komen? Op de fiets natuurlijk. Als de dag daar is, valt het water met bakken uit de lucht. Geen van zijn kameraden heeft trek in dit noodweer al die kilometers naar Wierden te rijden. Maar Hennie, die nog geen idee heeft hoe hij die plaats moet bereiken, klimt wel op de fiets. Afspraak is afspraak en hij trapt in de stromende regen richting Almelo. Voor regen blijf je niet thuis. Onderweg stapt hij een keer af om zijn doornatte kleding uit te wringen. Wanneer hij uiteindelijk op het parcours arriveert, staan de deelnemers al klaar voor het vertrek. Te laat, oordeelt de organisatie, maar dan hebben ze buiten Hennie gerekend. Hij is potjandorie helemaal uit Denekamp komen fietsen. ‘In de regen nog wel,’ zegt hij ten overvloede. Goed dan, hij mag starten, maar eerst een rugnummer halen. Hennie vermoedt een truc, denkt dat de renners op weg worden geschoten, als hij nog druk in de weer zal zijn om het rugnummer te halen en vertrekt zonder nummer.
Hennie blijkt een talent. Hij behoort tot de kopgroep van vier en hoeft in de eindsprint maar één renner voor te laten gaan. Hij mag op de prijzentafel kiezen uit een bekertje of een heus wielershirt. De verleiding is groot om zijn voetbalshirt met afgeknipte mouwen te wisselen voor een heus wielershirt, maar hij kiest toch voor de trofee, de eerste in een lange reeks. Dat hij naderhand met het bekertje opnieuw door de stromende regen moet fietsen om thuis te komen, deert hem amper. Kilometer na kilometer werkt hij af, eerst naar Almelo en vervolgens over de doorweekte wegen dat eindeloze stuk naar Denekamp en Noord Deurningen. Het is al duister wanneer hij op de boerderij aan de Schotbroekweg arriveert, trots en dolgelukkig met zijn bekertje. Hij is er net zo trots op als later op zijn Olympische medaille.
Smeekbriefje
Hij rijdt van de ene wilde ronde naar de andere en rijdt steevast in de prijzen. Hoogtepunt voor ‘mennekes met koersambitie’ is ongetwijfeld de Tour de Junior in Achterveld, een creatie van Jan Schouten, die gastgezinnen in dorp en wijde omgeving bereid vindt om een kleine week de wielrennertjes-in-de-dop onderdak te verschaffen. Hennie solliciteert in 1964 – 15 jaar jong – ook naar een plek in het deelnemersveld, maar wordt afgewezen, omdat de startlijst al vol is. Hij is ontroostbaar en schrijft dan een ontroerende smeekbrief aan organisator Schouten. ‘Mijne heren. Onlangs ontving ik bericht dat ik niet aan de Tour de Junior kan deelnemen, want ik sta nu op een wachtlijst. Ik zou willen vragen of er toch nog een mogelijkheid bestaat om deel te nemen. Want ik heb al veel getraind en des te meer nu dat de doktersverklaring ook al opgestuurd is. Hiermee sluit ik, hopend toch nog te kunnen deelnemen en van u bericht terug te ontvangen.’
De organisator strijkt over zijn hart: Hennie mag meedoen. Zijn eerste Tour de Junior verloopt tamelijk anoniem, maar wanneer hij een jaar later terugkeert, is de kleine Tukker de grote animator van de koers. Hij is de grote aanvaller, de man van de voortdurende demarrages en dat resulteert uiteindelijk in de kwalificatie ‘meest strijdlustige renner.’ Het zal later bij de professionals zijn handelsmerk worden. Thuis wordt er aanvankelijk sceptisch naar de wielerambities van Hennie gekeken. Ieder van de zes zonen en de dochter mag de sport kiezen, die hij wil, maar wielrennen… dat ligt wel erg ver buiten het gezichtsveld van de familie. Ze laten hem toch begaan, zien ook het ongebreidelde enthousiasme waarmee Hennie zich op het fietsen stort.
Een jaar na het tweede Achterveldse avontuur wordt het serieuzer. Hennie krijgt een officiële wedstrijdlicentie van de Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie. Als nieuweling trappen hij en zijn maats soms tientallen kilometers naar een wedstrijd toe, rijden de koers en leggen na afloop diezelfde tientallen kilometers af op weg naar huis. Soms ligt het parcours zo ver van Twente verwijderd dat Hennie ‘onderdak’ vraagt bij renners met vervoer. Zoals bij de aannemer Meijer, die in zoon Theo een coureur heeft die ook stevig kan trappen. De fietsen worden met toeclipriempjes vastgezet op een rek, dat op het dak van de auto wordt gemonteerd. Er zijn nog andere renners met wie hij af en toe mee mag rijden. Niet altijd voldoet de constructie op het autodak, zoals Hennie en zijn medepassagiers merken, wanneer ze in het vroege voorjaar na een trainingswedstrijd in Ekehaar bij Assen huiswaarts keren. Er breekt een pootje van het rek op de auto. Kledders natte sneeuw op de voorruit, afgewisseld met ijskoude regen. Maar Hennie en zijn maatjes Theo Meijer, Ben Wolkotte, Johan Pegge en Marinus Ekkelboom moeten wel naar huis. Dan besluiten ze het achterraam open te draaien en om de beurt met een arm buiten de auto het rek op de plaats te houden. De jongens bevriezen bijna, maar er wordt amper gemopperd. Het hoort er allemaal bij vinden ze.
Hennie mag toch meedoen aan de Tour de Junior in Achterveld. Ze doen hem allemaal uitgeleide (vanaf rechts): zus Maria, op de brommer broer Frans, Hennie, vader Gerard en moeder Johanna tussen neven en nichten van Hennie
Aan zijn eerste Tour de Junior houdt Hennie een oorkonde over. Hij krijgt in augustus 1964 een ‘eervolle vermelding’ wanneer zijn ploeg, ‘Batavus Rijwielen’ met de lokale Achterveldse favoriet Frans Stapelbroek als kopman, als veertiende eindigt in het ploegenklassement. Er doen in 1964 in totaal 72 jeugdrenners mee, verdeeld over… veertien ploegen
In 1965 vertrekt Hennie (midden) als kopman in de Tour de Junior in het rood en witte shirt van de ‘bedrijvenploeg’ van ‘Holland van 1859 Verzekeringen’. Rond Hennie (in het midden) zijn de vier anderen (van links naar rechts): Adri Raemaekers (14, uit België), Tom Kemperman (15 en net als Hennie uit Denekamp), Ton van Dijk (15, uit Mijdrecht) en Jan Oude Hengel (16, uit Rossum)
Eerste zege
Voor Hennie Kuiper is 15 mei 1966 een historische dag. Voor het eerst in zijn carrière wint hij in het Duitse Emsdetten een officiële wedstrijd. Hij is dan 17 jaar. In twee jaren als nieuweling kan hij vijf keer met de handen omhoog de finishlijn passeren. Doorgaans komt hij alleen aan. Het gebrek aan pure snelheid maakt hem in de eindsprint tot een figurant. Zeker zeven keer eindigt hij in die nieuwelingenjaren als tweede en dat alles bij elkaar wijst op een meer dan gemiddelde aanleg. Niet iedereen is er op dat moment van overtuigd. Bijvoorbeeld Broer Oude Keizer, voorzitter en trainer van de OWC, Hennie’s wielerclub. Hij is iemand met een naam in de wielersport, zeker in Tukkerland. Oude Keizer heeft een verleden als beroepsrenner, heeft zesdaagsen gereden in het tijdperk dat coureurs nog dag en nacht op de fiets zitten. Hij is uit de tijd van Jan ‘Kanonbal’ Pijnenburg en Piet van Kempen, roemruchte namen uit een ver verleden.
Hennie stapt met een gevoel van trots naar de voorzitter toe. Hij heeft op dat moment immers al twee overwinningen behaald? ‘Wat vindt Broer ervan?’ Broer vraagt hem: ‘Wil je een eerlijk antwoord?’ Hennie knikt bevestigend. Hij verwacht toch enige lof, maar in plaats daarvan zegt Oude Keizer: ‘Je kunt er maar beter mee stoppen.’ Meer teleurgesteld dan na dit antwoord kan Hennie niet zijn. ‘Wat doe ik dan fout?’ ‘Nou, je hebt geen snelheid en op die manier wordt het nooit wat.’ Oei, dat komt hard aan. Verwacht je lof en krijg je vervolgens een mentale dreun. Het duurt even voordat hij zich herpakt. Maar dan gaat hij gretig in op het aanbod van de voorzitter om onder diens leiding een programma te volgen dat van hem een coureur kan maken.
Hennie en andere OWC-ers met ambitie worden aan een loodzwaar trainingsregime onderworpen. Drie mannen houden het vol: Hennie, Tonny Bruns en Herman Snoeijink, later de amateur met de meeste overwinningen in Nederland (365). Zij plukken de vruchten van hun trainingsarbeid en gaan met sprongen vooruit. Broer Oude Keizer maakt Hennie sterk dankzij zijn speciale programma, waarin intervaltrainingen een grote rol vervullen. Oude Keizer heeft speciale massageolie, een mengsel van Kajapoetolie, kamferspiritus, slaolie en Tiroler olie. Wanneer hij de olie bereidt, stinkt het nog dagenlang in huize Oude Keizer. Broer is de wielervader van Hennie.
Op de dag dat Kuiper in Olympisch München naar goud rijdt, kan zijn trainer thuis in Oldenzaal zijn emoties niet bedwingen. Huilend zit hij voor het tv-toestel. Daarna pakt hij de vlag en hangt die buiten aan de gevel.
Hoe sterk de band tussen trainer en pupil is, blijkt wel wanneer Broer Oude Keizer tijdens een trainingsrit overlijdt. Hennie meldt zich in het rouwcentrum, gaat naar de kist en blijft een half uur lang met de handen op de rug bij de baar staan. Hij beseft dat hij veel aan zijn trainer heeft te danken. Het overlijden van zijn trainer heeft Hennie’s ontwikkeling vertraagd. De arbeid die hij voordien onder zijn impuls heeft verricht, betaalt zich uit in de wedstrijden. Niet dat Hennie veel wint – hij is nu eenmaal geen sprinter – maar hij is allesbehalve een grijze muis in het peloton. Hij is een pure aanvaller, demarreert dat het een lieve lust is en leeft zich uit op de fiets. Hennie geniet, vindt alles mooi. En hij wil vooral ontdekken wat er allemaal nog meer te koop is in de (wieler)wereld.
Hennie thuis in de trui van rijwielhandelaar Han Wurtz uit Deventer
Op 15 mei 1966 wint Hennie Kuiper zijn eerste koers in het Duitse Emsdetten. Rechts trainingsmakker Ben Wolkotte. In het midden mecanicien Bertus van der Horst
Clubkampioenschappen van 1969 in Dronten. OWC wordt in de B-categorie 57ste. Van kop af: Hennie Kuiper, Tonnie Wissink, Theo Franke en Leo Engbers
Als eerstejaars amateur rijdt Hennie in 1968 de Ronde van Nijverdal. Met in het wiel Zwier Sellis van KWC (Kamper Wieler Club) uit Kampen. De kinderen uit de buurt hebben er weinig oog voor
Hennie Kuiper neemt het vak van wielrenner al vroeg serieus. Hij houdt zijn prestaties en vordering nauwgezet bij. Kijk naar de onderste regel, die de conclusie bevat van de maand februari 1970: ‘Februari goed verlopen. 1720 km getraind. “Ausdauer” is prima. Sprint zeer slecht’
In een 2cv naar de eerste kasseien
Hennie heeft in 1968 een bescheiden sponsor: Han Wurtz uit Deventer, een rijwielhandelaar die onder de naam HWD een aantal wielrenners met materiaal helpt. Zijn trainer Oude Keizer houdt Hennie voor: ‘Als je coureur wilt worden, moet je in België koersen. Je koopt daar een gazet en zoekt in de wielerrubriek waar die dag een koers is.’ Zijn ploegmakker Hans Troost is in die dagen de trotse bezitter van een Lelijke Eend, een Citroën 2cv. Als Hennie mee wil naar België, dan moet hij zich melden bij Hans in Deventer. Dus laadt Hennie in zijn tas op het stuur de proviand die door moeder Johanna zorgvuldig is bereid: een thermoskan met thee, rijst, kippenpoten en brood. Hij rijdt naar Oldenzaal om per trein de reis te vervolgen richting Deventer, waar Hans met zijn Eendje wacht.
Bij Valkenswaard gaat het duo de grens over, koopt een krant en ziet twee koersen voor die dag vermeld staan: één in de buurt van Menen, aan de Frans-Belgische grens en een andere in Kruibeke bij Antwerpen. Hans vindt het allemaal veel te ver en wil naar huis. Zo niet Hennie. ‘Ik wil absoluut koersen.’ Het kost wat overredingskracht, maar Hennie krijgt zijn zin. De reis naar de koers is voor Hennie al één groot feest. Ze rijden door de Kempen, langs Herenthals, de woonplaats van de grote wielerheld uit die dagen: Rik Van Looy. ‘Ik werd er blij van. Dat gaf bij voorbaat al moraal voor de koers.’ Bij Antwerpen draait het duo de snelweg af. Ze stuiten op een koers, maar hebben al snel door dat het geen amateurs, maar professionals zijn. Waar de wedstrijd voor de amateurs is? De aangesprokene kijkt wat verward. ‘Ah wel, ge bedoelt de liefhebbers? Dan moet ‘m rechtendeur.’ Hoe ver dat dan wel is? Een half uur, luidt het antwoord. Ze zijn er binnen vijf minuten. De Vlaming rekent nog in de tijd die men nodig heeft om te voet de plaats van bestemming te bereiken.
De Nederlandse renners melden zich bij de rugnummeruitreiking. Ze moeten 20 frank betalen voor de verzekering, 180 frank waarborg, die ze terugkrijgen als ze het rugnummer terugbrengen. Er staan grote namen aan de start van de amateurwedstrijd. Althans grote namen in de ogen van Hennie Kuiper. Een coureur als Henk Benjamins bijvoorbeeld. Het parcours blijkt een grote verrassing voor de Nederlanders. Het begint met een geasfalteerde weg, dan slaan de coureurs linksaf en… stuiten ze op voor hen onmogelijke, reusachtige, steenklompen. Hennie weet niet wat hem overkomt. De wielen bonken van de ene steen naar de volgende. Het is die dag drukkend warm. Maar de lucht betrekt, en wanneer de koers goed en wel op gang is, barst er een ongelooflijk noodweer los.
Genieten van ellende
De ruwe kasseien worden spekglad. Het voelt voor de coureurs alsof de weg met groene zeep is ingesmeerd. De onervaren jongens uit het oosten van het noordelijk buurland, hebben niet alleen de grootste moeite het tempo te volgen, ze moeten ook nog overeind zien te blijven. Het laatste – zich staande houden – lukt min of meer; het eerste – het tempo volgen – absoluut niet.
Hennie wordt door de een na de ander voorbij gereden. Dat gaat zo door totdat eerst het peloton en vervolgens ook de laatste achterblijver uit het zicht is verdwenen. Maar hij weet van geen opgeven. Hij vreet nog liever zijn spaken op dan dat hij afstapt. Hennie duwt zijn fiets moederziel alleen voort. Als allerlaatste bereikt de Tukker de bevrijdende finish. Zijn eerste ervaring met de kasseien heeft hij gehad.
Wanneer hij – meer dood dan levend – over de finish komt, zegt hij tegen zijn teamgenoot Hans Troost: ‘Ik heb nog nooit van mijn leven zo kapot gezeten.’ Hij wordt naar een garage verwezen waar wat klapstoelen klaar staan met een emmertje water ervoor. ‘Niks geen douche, niks geen verwarmde ruimte om rustig op verhaal te komen.’ Maar Hennie hoor je er niet over. De hele dag beschouwt hij als een prachtig avontuur. Hij geniet. Na afloop worden de fietsen op het dak geladen en wordt de lange terugreis aanvaard. Ergens tussen Holten en Markelo – de A1 is nog niet aangelegd – stopt Hans Troost de auto. Hans heeft voor het vertrek al gezegd: ‘Ik kan je niet thuisbrengen, want ik moet nog naar de verjaardag van mijn vader.’ Hennie pakt de fiets en rijdt de vijftig kilometer naar de ouderlijke boerderij. Om twee uur ’s nachts meldt hij zich aan de ouderlijke sponde. Hennie is hij terug van zijn eerste kasseienwedstrijd.
Hennie rijdt attent en houdt de concurrentie in de gaten in de Ronde van Tegelen van 1970
Hennie toont zijn outfit wanneer hij in 1970 voor de amateurformatie van Ketting Wielersport gaat koersen
Zichtbaar tevreden passeert Hennie Kuiper de streep bij de clubkampioenschappen in Oldenzaal. Links jurylid Ben Roesink, rechts van Hennie in een zwarte duffelse jas OWC-voorzitter Herman Nijhuis met naast hem (applaudisserend) Willy Wissink
In de derde etappe van de Tour de l’Avenir van Niort naar St. Yrieix op 15 september 1972 doet Hennie een greep naar de macht. Hij is na 79 km alleen ontsnapt en krijgt later steun van de Tsjech Aloïs Holík, de Fransman Claude Magni en de Italiaan Tulio Rossi. De ontsnapping zal geen stand houden. Hier rijdt Magni op kop
Op 8 april 1972 – een week na zijn zege in de Ronde van Drenthe – komt Hennie al in de eerste kilometers van de Ronde van Noord-Holland ten val. In een koers die wordt beheerst door de wind eindigt hij uiteindelijk toch nog als 23ste