‘Het echte labeur past bij Hennie’
In 1981, bij de overstap naar DAF, begint voor Hennie Kuiper een tweede carrière. Hij is dan 32 jaar en begint als renner voor de grote etappewedstrijden toch een beetje op leeftijd te raken. Hij kan nog altijd een goed klassement rijden, maar echt meedoen voor de eerste plaats zit er niet meer in. Dat beseft hij zelf het beste. José De Cauwer – wie anders – zet hem een jaar eerder al op het goede spoor. Wanneer Hennie na een moeizaam verlopen Touretappe door de Vogezen teleurgesteld bij zijn ploegmakker op de kamer komt, zegt José: ‘Jij moet dat klassement eens uit je hoofd zetten en je richten op de grote eendagswedstrijden: dat kun je goed.’ De Cauwer heeft al gezien dat het allemaal wat minder gaat in de Tour de France. ‘In de tijdritten was hij nog goed, maar geen wereldtop. In de bergen was hij ook goed, maar opnieuw geen wereldtop. Kortom, hij ging tekort komen voor de spits van het klassement.’ Mentor De Cauwer ziet het goed: Hennie is rijp voor een switch. ‘Hij had toch al een zekere faam opgebouwd in eendagswedstrijden. Hij was Olympisch, nationaal en wereldkampioen geworden, had in tal van klassiekers goede uitslagen gereden, zonder zich er specifiek op te hebben voorbereid. Zes uur op de fiets zitten, slopende koersen over lastige parcoursen, het liefst onder slechte omstandigheden, afzien: het echte labeur. Dat paste bij hem.’
De Cauwer heeft al geconstateerd: Hennie heeft het keerpunt in zijn carrière bereikt. ‘Hij was al op de terugweg in zijn loopbaan toen hij aan de klassiekers begon. Had hij zich daar eerder op gericht dan had hij een veel grotere palmares kunnen opbouwen.’ Hij heeft van nature al aanleg voor het klassiekerwerk. Kijk er de uitslagenlijst maar op na. Hij kan al een reeks uitslagen overleggen, waar menig specialist jaloers op zou kunnen worden. Tussen begin 1973 en eind 1980, het tijdperk vóór zijn carrièreswitch rijdt hij zich maar liefst 35 keer bij de eerste tien in grote eendaagse wedstrijden als de Ronde van Vlaanderen, Gent-Wevelgem, Parijs-Roubaix, Waalse Pijl, Luik-Bastenaken-Luik, Amstel Gold Race, Kampioenschap van Zürich, Henninger Turm, Parijs-Brussel, Parijs-Tours, Ronde van Lombardije, WK en NK. Een lijstje dat ondubbelzinnig zijn aanleg voor dat soort eendaagse koersen markeert.
Vanaf de start van zijn Raleigh-jaren in 1976, krijgt Hennie Kuiper het exclusieve stempel ‘etapperenner’ opgedrukt. Post weet natuurlijk wel dat Kuiper ook in eendagswedstrijden zijn mannetje staat, maar voor dat specialisme heeft hij al mannen: eerst Roy Schuiten (wat mislukt) en nadien Gerrie Knetemann en vooral Jan Raas. Hij mist een man voor het klassement. In die vacature kan Kuiper prima voorzien. Hennie is succesvol als ronderenner. Hij wint dan weliswaar niet de Tour, maar is wel steevast voorin het klassement te vinden. Bovendien maakt hij furore in de Ronde van Zwitserland, die hij in 1976 wint. Na zijn Raleigh-jaren haalt Peugeot-baas De Muer Kuiper dan ook als troef voor de Tour in het team. En weer staan de eendagswedstrijden op het tweede plan. Na het advies van De Cauwer worden de grote eendagswedstrijden het hoofddoel.
Trainingsaanpak
Kuiper krijgt de raad de training anders aan te pakken, in het vroege voorjaar op zwaardere versnellingen te rijden, zodat hij in de finales van die grote koersen ook de grote plaat rond zou kunnen krijgen. De Cauwer maakt met een typisch Vlaamse uitdrukking duidelijk wat er nog meer aan schort om van de etappecoureur-Kuiper de klassiekerrenner-Kuiper te maken. ‘In het verleden stond hij in het vroege voorjaar te dik. Hij kwam altijd te zwaar aan de start van de eerste klassiekers.’ Hennie kent zijn beperkingen. Hij is niet rap. In vrijwel iedere eindsprint trekt hij aan het kortste eind. Hennie moet het hebben van solo’s. Hij moet voor de finish zijn concurrenten kwijt spelen. En dat wil zeggen dat hij het vermogen moet hebben om in de voorjaarsklassiekers zware wattages te trappen. Alles heeft tot en met 1980 in het teken gestaan van de grote etappewedstrijden, van met name de Tour. Daar is al die jaren ook de training op gericht geweest. Nu is dat anders, weet Hennie. ‘Want de klassiekermannen gaan het laatste koersuur met een nog grotere versnelling rijden. Het tempo gaat in de finale boven de 50 kilometer per uur.’
Wie hem kent, ziet nog een andere metamorfose: Hennie straalt meer zelfvertrouwen uit, staat wat steviger met de beide benen op de grond. De sfeer bij DAF past hem als een jas. Hij heeft een sponsordirecteur, Willy van Doorne, met wie hij een uitstekende verstandhouding heeft; José De Cauwer – zijn grote vriend – drukt een duidelijk stempel op de technische begeleiding van het team; met Roger De Vlaeminck, een van de grote Belgische vedetten, kan hij goed overweg en binnen de ploeg vindt hij erkenning als de coureur die ondanks zijn gebrekkige sprinterskwaliteiten inmiddels toch een respectabele erelijst heeft opgebouwd. Kortom: hij voelt zich senang en dat uit zich in een meer zelfbewuste houding.
Adrie van der Poel en Hennie Kuiper trainen in de aanloop naar het wielerjaar 1983 niet alleen hard, er is ook tijd voor ontspanning
Hennie Kuiper en Adrie van der Poel hebben de Ronde van Zwitserland verlaten en wachten in de ravitailleringszone in de kofferbak van de auto van Ruud Bakker
Gregor Braun, Adrie van der Poel, Hennie Kuiper en Stephen Roche op de Keutenberg
De grootste overwinning
Hennie heeft ooit contact gehad met de Amsterdamse therapeut Len Del Ferro. Die claimt dat hij Kuiper van zijn stotterproblemen heeft afgeholpen. Maar Hennie relativeert die claim. ‘Hij heeft er hooguit een bijdrage aan geleverd. Ik heb het vooral zelf overwonnen.’ Dat hij daarbij hulp heeft ondervonden van anderen is waar. De persoonlijkheidscursus LSP, die hij in het diepe najaar van 1978 heeft gevolgd, kan – zoals hij zelf zegt – een rol hebben gespeeld, maar het is toch vooral zijn eigen verdienste.
‘Het is,’ zegt hij: ‘misschien wel de grootste overwinning in mijn leven geweest.’
Adrie van der Poel
Bij DAF komt Kuiper Adrie van der Poel tegen, net als hij een boerenzoon; geen geboren Tukker, maar een rasechte Brabander uit Hoogerheide. Hennie is in 1973 vanuit Oldenzaal naar Brabant verhuisd, aanvankelijk naar Ossendrecht, later naar Putte, waar hij bijna de buurman is van Jan Janssen. Van der Poel en Kuiper hebben elkaar in de late jaren zeventig een beetje leren kennen tijdens trainingstochten; Adrie als amateur bij de Van Erp-brigade, Hennie als beroepsrenner bij Peugeot. Het contact wordt intenser wanneer Van der Poel in 1980 een sleutelbeen breekt in de Ronde van Overijssel. De Brabander vreest voor zijn kansen voor de Olympische selectie. Dan steekt Kuiper de reddende hand toe. Hij is er Hennie nòg dankbaar voor, vertelt hij in zijn villa in het Belgische Kapelle. ‘Hij bracht mij naar dokter Johan Derweduwen in het Belgische Mol die hem zelf al eens had geholpen bij een sleutelbeenbreuk. Die dokter opereerde mij, verbond de beide botdelen met een schroef, en klaar. Ik heb een heel goede wedstrijd gereden op de Olympische Spelen in Moskou. Dat werd nog eens gevolgd door prima resultaten in de Ster der Beloften. Het seizoen daarop zat ik bij Hennie in de ploeg.’
Van der Poel is in het najaar van 1980 een gewild renner bij de professionele formaties: hij heeft inhoud en hij beschikt over een goede sprint. Hij kiest voor DAF. ‘Dat Hennie daar heen ging, zal een rol hebben gespeeld. Net als het feit dat DAF een bedrijf is uit deze omgeving. Wat ook nog hielp bij die keuze was dat bij deze ploeg Nederlands werd gesproken. Er was geen taalbarrière.’ In zijn eerste etappewedstrijd van enige importantie, Parijs-Nice, wint hij gelijk een etappe en wordt tweede in het eindklassement. Hij is aangewezen om Hennie Kuiper uit de wind te houden, maar in de derde rit, naar Saint-Étienne, rijdt hij 30 kilometer voor de finish naar Kuiper toe en zegt: ‘Nou kun je het zeker wel alleen af?’ Kuiper antwoordt: ‘Ja, maar waarom?’ ‘Ik wil zelf wat proberen,’ zegt Adrie. Hij probeert en wint. Hij is een van de besten op het trainingskamp, laat zich van voren zien in de Omloop Het Volk en krijgt nadien al een vrije rol, ongekend snel voor een rookie.
José De Cauwer, zijn sportbestuurder in die eerste fase, heeft het al snel door: Van der Poel moet ik gewoon zijn gang laten gaan. Van der Poel ergert zich aan uitspraken als: ‘ik krijg nooit een kans’. ‘Kansen krijg je niet, die grijp je.’ Dat doet de slanke Brabander ook in andere opzichten. In die Parijs-Nice begint hij op de massagetafel aan zijn eerste les Frans. ‘Soigneur Willy Voet, die perfect Frans en Nederlands spreekt, ging tijdens het masseren met mij oefenen: woordjes leren, zinnetjes bouwen. Dankzij hem heb ik Frans geleerd, al duurt het natuurlijk wel een tijdje voordat je je in je eentje kunt redden in zo’n taal.’ Later zal hij trouwen met Corine, de dochter van Raymond Poulidor, alias Poupou. Van der Poel respecteert zijn streekgenoot Kuiper. ‘Hij had natuurlijk al heel wat gepresteerd. Maar er tegenop kijken? Neen. En ik vond toen al dat ze dat ook niet tegen mij hoefden te doen. Ik heb altijd geprobeerd mijn vak zo goed mogelijk uit te oefenen met alle plussen en minnen die ik heb meegekregen van moeder natuur.’
Adrie en Hennie: twee tegenpolen
Van der Poel doorzag de koers beter dan Hennie en dat moest ook wel. ‘Hij was veel sterker dan ik. Hoe langer een wedstrijd duurde, hoe zwaarder het was, des te beter presteerde hij. Bij mij was het precies andersom. Ik moest een zekere reserve houden, moest mijn tegenstanders heel goed kennen. Als ze dan een bepaalde tactiek volgden, deed ik het net iets anders.’ Heel anders dus dan Hennie. ‘Ja, die reed na 200 kilometer nog net zo rap als in de eerste vijftig. Natuurlijk was Hennie op bepaalde dagen super. Tegen het einde van de koers werd hij dan beter, niet zozeer omdat hij het tempo nog meer kon verhogen, maar omdat de benzine bij zijn tegenstanders op raakte. Hennie kon altijd doorgaan. Die kracht, dat sterke lichaam, dat was zijn klasse.’
Wat Van der Poel van zijn ervaren ploegmaat leert, is op tijd rust nemen. ‘Rusten, eten en dan opnieuw rusten. Hennie is vaak mijn kamergenoot geweest. Daar pas je je aan aan. Ik heb dat gehad met Hennie en nadien met Joop Zoetemelk en met Marc Dierickx, die later mijn persoonlijke helper werd. Wat De Cauwer was voor Hennie, was Marc voor mij. Hennie ging na de koers op bed liggen en viel in slaap. Ik had geen slaap, maar ging ook maar liggen. En na vijf keer paste ik mij aan die gewoonte van Kuiper aan en ging ook maar slapen. Op die manier pak je wel je rust.’ Hoe sterk Kuiper in de training is, heeft De Cauwer al in de jaren bij Frisol ervaren. Adrie maakt hetzelfde door bij de trainingstochten die hij met Hennie onderneemt. ‘Als hij van die dagen had, moest ik niet de fout maken met hem mee te willen, want daar was ik twee weken slecht van. Af en toe had ik wel zo’n training nodig, maar dat moest ik heel goed doseren. Maar het gebeurde ook dat ik zei: “Zoek het verder maar zelf uit, ik ga niet verder mee.”’
Meer dan Kuiper lijkt Van der Poel met zijn eindschot voorbestemd een hoofdrol te spelen in de klassiekers. Hij fietst een prachtige erelijst bijeen, waarop twee monumenten prijken: de Ronde van Vlaanderen (1986) en Luik-Bastenaken-Luik (1988); hij is de beste in het Kampioenschap van Zürich (1982), in de Clásica San Sebastian, Parijs-Brussel en de Brabantse Pijl (1985) en in de Amstel Gold Race (1990); hij wint drie Touretappes, is één dag drager van de gele trui, brengt het tot wereldkampioen veldrijden, maar hij is tot zijn verdriet geen winnaar van Parijs-Roubaix, zijn lievelingswedstrijd. Eén keer is hij er dichtbij, in 1983, maar dan mist hij in eerste instantie de aansluiting met de kopgroep en moet hij nadien de benen stil houden om de kansen van de latere winnaar, zijn ploeggenoot Hennie Kuiper, niet in gevaar te brengen. ‘Ik heb altijd het meest van Parijs-Roubaix gehouden. Dat is een unieke koers. De Ronde van Vlaanderen is ook prachtig, maar niet uniek. De klimmetjes van Vlaanderen kom je ook tegen in de Omloop Het Nieuwsblad, in de E3-Prijs en in de Driedaagse van De Panne. Voordat je aan de Ronde van Vlaanderen begint heb je die bergjes datzelfde seizoen al een paar keer beklommen.’ Parijs-Roubaix is maar één keer per jaar. ‘Hooguit kom je nog over een gedeelte van het parcours als de Tour de France die streek aandoet. Maar iedere keer wanneer je er weer niet in geslaagd bent om Parijs-Roubaix te winnen, moet je weer een jaar wachten voordat je aan de start staat van de mooiste klassieker.’ Adrie van der Poel en Hennie Kuiper, twee boerenzonen die dezelfde droom delen. Maar uiteindelijk slaagt alleen Hennie erin om die droom in vervulling te laten gaan.
Hennie Kuiper en Adrie van der Poel trainen samen in de Franse Alpen ter voorbereiding op het seizoen 1983